De nieuwe personenbelasting na de zesde staatshervorming
Auteur : Chris Delaere
Pagina's : 341 p.
Prijs : 98,50 EUR (incl. BTW)
ISBN-nummer : 978-90-6738-207-6
Jaar van uitgave : 2014
Inhoud
Sinds 1 juli 2014 kunnen de Gewesten effectief gebruikmaken van de nieuwe fiscale bevoegdheden die hen zijn toegekend in het kader van de zesde staatshervorming. Daarmee is een nieuwe tijdrekening aangebroken voor al wie te maken heeft met de personenbelasting en de belasting van niet-inwoners/natuurlijke personen. Want de nieuwe gewestelijke bevoegdheden impliceren een grondige wijziging van de vaststelling en berekening van deze twee belastingen.
Zo zullen de Gewesten een ‘gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting’ kunnen heffen aan de hand van het zogenaamde ‘uitgebreide opcentiemenmodel’. Verder zijn het voortaan de Gewesten die exclusief bevoegd zijn om belastingverminderingen te verlenen voor welbepaalde uitgaven.
Het startschot van dit alles werd gegeven met de publicatie van de Bijzondere Wet van 6 januari 2014 tot wijziging van de Bijzondere Financieringswet van 16 januari 1989. Enkele maanden later volgde dan de wet van 8 mei 2014 die het Wetboek van Inkomstenbelastingen op de leest van de nieuwe gewestelijke bevoegdheden heeft geschoeid. Ten slotte ondergaat het uitvoeringsbesluit bij dit Wetboek dezelfde behandeling. Een eerste reeks van wijzigingen werd inmiddels doorgevoerd bij KB van 30 juni 2014.
De spelregels zijn dus nu bekend. Hoog tijd om ze te duiden. En daarvoor is niemand beter geplaatst dan Chris Delaere, die nauw betrokken was bij de redactie van de huidige wetteksten. Een greep uit de ruime inhoud van het boek.
Bijzondere Financieringswet
De auteur besteedt uiteraard ruime aandacht aan de herschreven Bijzondere Financieringswet. Zij bevat immers het eigenlijke berekeningsschema van de personenbelasting, waaronder het onderscheid tussen belastingverminderingen en belastingkredieten (hetgeen zo zijn effect heeft op de berekening van de uiteindelijke belasting). En zij zet ook de bakens uit waarbinnen de Gewesten én de federale overheid hun fiscale bevoegdheden voortaan moeten inkleuren.
Eén van deze bakens is de definitie van het begrip ‘eigen woning’. Voortaan zijn het immers de Gewesten die exclusief bevoegd zijn om fiscale voordelen toe te kennen i.v.m. uitgaven voor het verwerven of behouden van de eigen woning. Het onderscheid met andere woningen (waarvoor de federale overheid bevoegd is) is dan ook van cruciaal belang. De definitie van ‘eigen woning’ komt uitgebreid aan bod, o.m. wat de regel betreft dat het karakter ‘eigen woning’ van dag tot dag wordt bepaald (en dus kan wijzigen tijdens het belastbaar tijdperk).
Een ander baken in de Bijzondere Financieringswet is dat geen nieuwe ‘aftrekken’ van het netto-inkomen meer mogen worden ingevoerd. Concreet betekent dit dat vandaag alleen nog onderhoudsuitkeringen een aftrekbare besteding vormen.
Lokalisatie
Een belangrijk aandachtspunt in de nieuwe regeling is de vraag in welk Gewest een belastingplichtige moet worden gelokaliseerd voor toepassing van de personenbelasting. Het antwoord daarop zal immers bepalen onder welk gewestelijk belastingstelsel hij valt (bv. wat zijn eigen woning betreft). Ook dit lokalisatiecriterium staat te lezen in de Bijzondere Financieringswet : het is de plaats waar de belastingplichtige zijn ‘fiscale woonplaats’ heeft op 1 januari van het aanslagjaar. De auteur geeft aan hoe dit begrip ‘fiscale woonplaats’ moet worden begrepen (bij gebrek aan wettelijke definitie).
Belastingverminderingen (voor woningen)
De wetgever heeft de bevoegdheid over zeven bestaande fiscale uitgaven (waaronder deze dus m.b.t. de eigen woning) exclusief overgedragen naar de Gewesten. Daarnaast heeft hij alle bestaande aftrekbare bestedingen (behalve de onderhoudsuitkeringen) in belastingverminderingen omgezet. Drie bestaande belastingverminderingen zijn dan weer geschrapt.
Ook op deze hertekende regeling voor de ‘fiscale uitgaven’ gaat het boek uitgebreid in. Een belangrijk onderdeel vormen de belastingverminderingen i.v.m. de uitgaven voor woningen. De auteur onderzoekt welke ‘gewestelijke’ fiscale voordelen voor uitgaven i.v.m. de ‘eigen’ woning mogelijk zijn, en wat de ‘federale’ belastingvoordelen voor de uitgaven i.v.m. andere woningen zijn. Elke regeling wordt aan de hand van hetzelfde stramien toegelicht : wat is het principe ?; wat zijn de voorwaarden ?; en hoe wordt de vermindering berekend ?
In dit verband worden een aantal opmerkelijke vaststellingen vermeld, bv. wat de interesten betaald voor de eigen woning betreft : zij mogen niet langer in aftrek worden gebracht van de onroerende inkomsten (maar met een compensatieregeling voor de lopende leningen).
Werkgeversaandelen en opzegvergoedingen
Ook alle andere wijzigingen die de wetgever aan de personenbelasting heeft aangebracht, passeren de revue. Zo bv. de gewijzigde regeling in het kader van de belastingvermindering voor werkgeversaandelen ingeval de aandelen niet voldoende lang worden bijgehouden. En de wijzigingen aan de stelsels die de ‘belasting’ zelf als parameter gebruiken, zoals de afzonderlijke belasting van opzegvergoedingen waarbij wordt uitgegaan van de gemiddelde aanslagvoet van het referentiejaar.
Belasting van niet-inwoners/natuurlijke personen
De belasting van niet-inwoners blijft volledig een federale bevoegdheid. Maar voortaan zullen de gewestelijke belastingregels wel doorwerken in het kader van de BNI/natuurlijke personen. Althans voor welbepaalde niet-inwoners. Daartoe moeten ook zij in een bepaald Gewest worden gelokaliseerd. Dat moet gebeuren aan de hand van een aantal lokalisatieregels die in de eerste plaats kijken naar het Gewest waar de niet-inwoner zijn (hoogste) beroepsinkomen behaalt.
Bijlagen
Het boek bevat ook enkele samenvattende schema’s. In bijlage worden tevens de oude en de nieuwe wetteksten op een vergelijkbare wijze voorgesteld, zowel wat de Bijzondere Financieringswet als het Wetboek van Inkomstenbelastingen betreft. Op die manier wordt het voor de lezer meteen duidelijk waar de wetgever heeft ingegrepen, wetende dat alleen al het WIB op niet minder dan 107 plaatsen werd gewijzigd.
De auteur
Chris Delaere is sedert 1981 ambtenaar bij de Administratie Directe Belastingen. In 1988 werd hij kabinetsmedewerker directe fiscaliteit van de Staatssecretarissen Herman Van Rompuy en Wivina Demeester en in 1992 adviseur fiscaliteit en financiën van de Ministers van Begroting Mieke Offeciers en Vice-Eerste Minister Herman Van Rompuy. In 1999 werd hij directeur en later auditeur-generaal op de Administratie Fiscale Zaken wetgeving personenbelasting. In 2008 keerde hij terug als kabinetsadviseur fiscaliteit en financiën van Eerste Ministers Yves Leterme en Herman Van Rompuy. In 2010 en 2011 was hij voor Wouter Beke (CD&V) de technische raadgever en onderhandelaar over de fiscale autonomie en de financieringswet. Hij ontwikkelde het uitgebreide opcentiemenmodel voor de gewestelijke personenbelasting. Na de vorming van de regering werd hij Adjunct-kabinetschef van de Ministers van Financiën Steven Vanackere en Koen Geens.
Sedert 1 mei 2014 is Chris Delaere de directeur van de Stafdienst voor Beleidsexpertise en -Ondersteuning. Deze dienst behelst de volledige beleidsvoorbereiding van de FOD Financiën, met inbegrip van de wetgeving en de studiedienst.